IK WIL DAT JE DE KLEUREN ZIET Jan Helderman, 1991 Inleiding Toen ik dit verhaal schreef, had ik het zekere gevoel dat het uit mijn kern kwam, uit dé kern dus want in de kern is alles een. Het was alsof ik mijn verstand slechts gebruikte, omdat ik nu eenmaal woorden moest zien te vinden, om te kunnen schrijven wat ik wilde zeggen. Ik gebruikte mijn verstand dus als een vertaalinstrument, een computer. Als mijn verstand zich er te veel mee bemoeide ging het zelfs fout, met de computer, ook met de printer. Zo hadden de hoofdstukjes aanvankelijk titels, maar die werden door de printer niet volledig geprint, wat ik ook probeerde. Noodgedwongen heb ik de titels daarom moeten vervangen door nummers. Wellicht kwam dat omdat zo'n titel nogal willekeurig is, en eigenlijk overbodig. En omgekeerd, als de computer de tekst wel accepteerde, dan kreeg de tekst, als beloning leek het, vanzelf een rechte rechter kantlijn en paste elke regel 24 bladzijden lang precies op de regel zonder dat de tekst is uitgevuld. Dat de computer een woordje mee spreekt, dat bestaat niet volgens onze kwantitatieve manier van denken. Maar volgens die manier van denken, kan ook leven niet bestaan. Een robot past in onze manier van denken, maar een levend wezen eigenlijk niet. Leven is binnen onze kwantitatieve manier van denken een niet bestaanbaar wonder. In onze manier van denken, is alle ruimte voor kwantiteiten, maar nauwelijks voor kwaliteiten. Terwijl kwaliteiten het wezen van de werkelijkheid uitmaken. Volgens de natuurwetenschap is deze tekst een stuk papier met vlekken inkt er op, met een gewicht en andere afmetingen. Maar dit verhaal bevat ook informatie en om die informatie draait het verhaal. Die informatie dat ís het verhaal. Informatie is een kwaliteit, en kwaliteit daar draait het allemaal om. Kwaliteit is waarde, kwantiteit op zich dus waardeloos. Ook leven is informatie. Dat de atomen waaruit ik besta, niet uit elkaar vallen, komt omdat die atomen informatie uitwisselen en op basis daarvan voor een tijdje samenwerken. Ik ben informatie, een kwaliteit. Leven is uitwisseling van informatie. In dit verhaal speelt licht een belangrijke rol. In het begin was er licht. Licht ofwel elektro-magnetisme is van dezelfde aard als de informatie van dit verhaal. Licht is niet materieel, maar toch de essentie, waar alles om draait. En omdat er binnen onze manier van denken alleen maar ruimte is voor kwantiteiten als de inkt en het papier, heeft de natuurkunde zo'n moeite met dat licht. Licht laat zich duidelijk niet vangen onder het zelfde hoedje, als waar onder zich de inkt en het papier bevinden. En zelfs, de kern van, de inkt en het papier laten zich daar niet onder vangen. Bij het schrijven van dit verhaal had ik het zekere gevoel dat ik me op het standpunt van mijn kern plaatste, het standpunt van het elektron. En omdat alles draait om de werking van het licht en de elektronen in mij en in de computer, vond ik het bij nader inzien niet wonderlijk, dat de computer en ik als een eenheid fungeerden bij het schrijven van dit verhaal. Omdat immers alles, in de kern van de zaak, één samenhangend verhaal is, en meer eigenlijk niet. 1 Ooit voelde ik me thuis. Ik kan het me niet herinneren, maar weet het toch zeker. Als vanouds. Later kwamen herinneringen. Ik moest me van alles in mijn hoofd prenten, van alles op de mouw spelden. Van alles wat me niets te zeggen had. Ik was een man, heel anders dan een woman, en ik was blanke, en mens, en beschaafd. Dat alles werd me aangepraat. Alles bestaat uit tegenpolen werd me geleerd. Als een wereldvreemde heb ik geleefd. Er heel wat van opgestoken. Meer dan goed voor me is, soms. Genoeg nu, hoop ik. Duizend doden ben ik al gestorven. Maar gelukkig ben ik plooibaar. Duizend en een? Zal ik sterk genoeg zijn? Plooibaar genoeg? En zal het boekje boeien, is het goed genoeg nu? Wanneer luistert men? Moet alles eerst kapot? Ik vrees het. Ik heb de wereld leren kennen. Een wereldvreemde wereld, van ver schillen, waar men op de kaart leeft, en het gebied verwaarloost. Ik heb het verstand er goed door leren kennen, de kaart. Want als wereldvreemde, moest ik extra op mijn hoede zijn, verstandig dus. En ik ben er ook zeer verstandig door geworden. Voor bijna ieder een normaal. Een beetje excentrisch aan de rand misschien maar óp het vlak, bínnen de perken. In wezen ben ik lekker gek, gelukkig. Maar nu heb ik mijn verstand lang genoeg en goed genoeg gebruikt, en ga ik me vrij laten, in dit nederige Vrijland, vrij Nederland. Ik wil ver gaan, verder nog dan ooit. Bang wil ik niet meer zijn. Dat hoeft ook niet meer. Ik kan me altijd nog als kunst verkopen, of als gewoon een boek (en meer is het ook niet eigenlijk) en kan dan mijn eigen advocaat zijn. Zo gaat dat op de kaart. Zo gaat dat op de markt, waar als de gek er wat voor geeft, alles wel verkoopbaar is. Wat op de markt komt telt, al het andere niet. Dat is erg, voor alles wat verwaarloosd wordt. Maar in het Westen kan in principe alles op de markt komen ook wat nu verwaarloosd wordt en dat is vrijheid. Als je het maar goed verkoopt. Dat heb ik ook geleerd. Is er een markt? Ik ben verstandig genoeg nu. Van een gewone heldere man, word ik Fab, een fabel. Jan blijft gewoon Ian. Bij wijze van spreken dan. De kinderen die nu sterven van honger, gaan straks wandelen in de regenwouden. Vredig, en dus zonder dat gebrom van overal wel 1000 explosies per seconde (in explosiemotoren bedoel ik). Dat wil ik. Dat wil ik ook bereiken. Niet van hoog af de bergen maar van laag uit de buurt. Daarom heb ik gewacht, en geduld en durfde ik niet. Ik wil geen goochelaar zijn maar gewoon normaal, tamelijk normaal niet al te onbetamelijk in elk geval. Ik wil het Goddelijke in het doodgewone laten zien. Het blijkbare en schijnbare doen blijken en schijnen. In jou? Zonder zekerheid, zonder garantie. Wie een kind wil met garantie, eeuwige garantie, moet wel erg harteloos zijn. Proef. Durf. Ik wil gewoon dat je de kleuren ziet. 2 Soms spreekt men van een Goddelijke drank, een Godendrank, en dat bedoel ik ook met Goddelijk. Welke andere betekenis zou Goddelijk trouwens nog kunnen hebben? Een Goddelijke baby is, een: prachtig kind, wonderbaarlijk schoon, ongelooflijk mooi. Dat ongelooflijk, is eigenlijk voor de niet gelovigen, want waarom zou je, in Gods naam, je ogen niet geloven. Dat gewone aardse geluk, dat is Goddelijk. En niet iets onbereik baar hoog. Een onbekende drank zal je nooit Goddelijk noemen. Een onbereikbare mens ook niet. Misschien noem je die iemand wel God, met een hoofdletter, of Meester, of Goeroe. Een onbekende, op een voetstuk om U tegen te zeggen. En die je dan bedriegt natuurlijk. Misschien noem je die onbekende drank wel Goddelijk, maar je weet pas wat dat betekent, nadat je ervan hebt geproefd. En dan is het een bekende drank geworden. Zo ook weet je pas wat liefde is, als je het hebt geproefd. En liefde is in alles nog ruimschoots voor handen dus waarom zou je niet proeven. Zonder lijfelijke ervaring zijn liefde en God slechts woorden, zonder betekenis, onbekend en liefdeloos, Goddeloos. Kan je in God of in liefde geloven, alleen maar met je hoofd? Wie liefde ook aan den lijve ervaart, zal er in elk geval met hart en ziel en hoofd in geloven, en degene die liefde niet aan den lijve ervaart, alleen maar met het hoofd. Voor de laatste is liefde een gedachte, een hersen-spinsel van de hoop, in Godsnaam op hoop van zegen. Een geïsoleerde gedachte, die op niets betrekking heeft en gevoed wordt door wanhoop, want dat is die hoop. Als je alleen maar hoopt, hoef je niet te kiezen, niet te kennen. Dan (wan) hoop je er maar het beste van. Je kan bijvoorbeeld op 1 van 2 paarden hopen, gokken. Maar om te geloven, dat bijvoorbeeld liefde wint, moet je het kennen, proeven, overal. Maar dat durven we niet. Toch niet overal, hè? Ook in mij, in jou? Daar voelen we ons te verheven voor boven de natuur. Voor ons mag het Goddelijke niet gewoon in de baby zitten. We reserveren het voor onszelf. En juist daardoor vinden we het nergens, ook niet in gedachten. Je kan die gedachte aan die grote onbekende God die alles regelt, benoemen als geloof, je zelf dus als gelovige. Maar zelfs dan zal je willen erkennen, en dat met hart en ziel, dat met hart en ziel geloven meer waarde heeft. Je wilt dat erkennen omdat je daarnaar streeft, naar de hemel immers of eeuwig vrede of iets dergelijks. Je wilt vredig sterven, en sterven doe je met je lijf, hoe je het ook wendt of keert en in welke bochten ook, in gedachten. Een gelovige met ziel en hart, (en tevens ook nog met het hoofd), ervaart geloven aan den lijve, in doodgewoon aards geluk. Dát, is pas Goddelijk te noemen, dus niet iets onbereikbaar hoogs. Als je zelf hebt geproefd, aan den lijve ervaren, met eigen ogen gezien, of als muziek gehoord, dan zeg je Goddelijk met hart en ziel. Als je het Goddelijke zoekt, dan bedoel je dat ook altijd, dat je het zelf wilt ervaren dus, aan den lijve. Je gaat naar een goeroe om dat je zelf je eigen goeroe wil zijn en niet meer afhankelijk, en als de goeroe je dan duidelijk weet te maken dat jij het zelf net zo goed kan, dan geloof je weer in jezelf. Die goeroe maakt dat dan duidelijk niet zozeer door woorden, maar door gewoon te zijn. Misschien kijkt hij gewoon nog als een kind, en durf jij dat dan ook weer. Dan zet je je masker af. Dan vereer je die goeroe niet meer. Dan bestaat God als grote onbekende niet meer. Misschien zie je dan thuis God in de spiegel of in je kind. Of heb je je masker weer mee genomen, voor alle zekerheid? Tijdens zo'n Goddelijke ervaring, geloof je weer in alles (dat is God). In jezelf, voor al. Tijdens zo'n Goddelijke ervaring ben je écht gelovig, dan is alles goed. Dan ervaar je je zelf als Godde lijk, het leven als Goddelijk. Al het aards-gewone als Goddelijk. Wij zien het Goddelijke echter maar heel even in de baby, proeven het maar even in de drank. Daarna zeggen we al gauw: "Was dat nou ooit die Goddelijke baby?" We vergeten die momenten, gewoon omdat we er de tijd niet voor nemen. Het over het hoofdje zien, en erop neer kijken, met ons hoofd in de wolken. Iets drijft ons er steeds weer toe, het verder weg en hoger op te zoeken, alsmaar hoger hoger op. Iets doet ons denken dat die baby niet Goddelijk is, omdat hij nog maar aan het begin staat van het leven, en dus nog niet ten volle leeft. Iets doet ons denken, dat iets zo levend als een baby, nog lang niet alles is. En ook later blijven we dat denken, dus dat we er nog niet zijn, nog lang niet alles zijn. Daarom blijven we maar streven, naar alsmaar hogerop. Misschien dat we dan ten einde raad, als het hart pijnlijk begint te weigeren, pas zeggen: "...verdomme, dat hart dat ben ik en dat was ik altijd al". Dan geloof je weer in jezelf. Op het eind pas, net als in het begin. Maar jammer voor de tussentijd, voor nu, u. We geloven niet in het Goddelijke. We proeven het soms heel even, maar meestal is het weg, ver weg en onbekend. We kennen het niet, omdat we het over het hoofd zien, er de tijd niet voor nemen ook. Daarom schrijven we God, met een hoofdletter, hij is de onbekende en in wezen ook onbeminde. Omdat de baby niet Goddelijk mag zijn. Bij die grote onbekende God, denken we met name aan het einde van het leven en daarna, maar daar is niets te zoeken. Het Goddelijke is eerder te vinden aan het begin van het leven. Het is eigenlijk dat begin: verwekken, ontwikkelen en ontdekken. Elke dag opnieuw, elk uur, met elke klop van je hart. Dat opnieuw beginnen, is wat ons drijft. Daardoor zijn we verwekt daarom verwekken we opnieuw. Het is sex wat ons drijft, wat alles drijft. Dat waren je momenten waar je met plezier van wakker lag, toen dan, nu wellicht niet meer. Hoe je je ook wendt of keert, in welke bochten je je ook wringt en hoe je eros ook mag noemen, het is uiteindelijk sex, het vooruitzicht op de baby, dat ons drijft. Je lichaam ziet het zo, wat je verstand er ook van denken mag. En door je er boven te verheffen, verlaag je je zelf, tot een robot. Gelukkig dat we die momenten nog kennen anders was er geen leven. Maar we vergeten die momenten. Ons lichaam vertrouwt het wel, ons hart klopt wel door. Maar ons verstand zoekt het al weer hoger op en vertrouwt het allemaal niet zo. Het verstand is op de hoede en terecht. Want de baby moet straks ook kunnen leven. Waarom schamen we ons, voor sex? Voelen we ons schuldig, omdat we onze kinderen een wereldvreemde wereld aanbieden? 3 Waarom zoeken we het altijd elders en hogerop? Een mens is een kwetsbaar wezen, naakt en niet erg stevig op maar twee benen. Als compensatie voor dat gemis aan vacht, snelheid en kracht heeft de mens zijn verstand ontwikkeld. En dat verstand in combinatie met het geheugen zorgt ervoor dat de mens een vooruit ziende blik heeft. Daardoor kan hij zich voorbereiden op allerlei omstandigheden, en op tijd een veilige positie innemen. Zelfs het onbekende, heeft dan iets vertrouwds voor hem, déjà vu, zodat hij erop in kan spelen. Door dat verstand, kan een mens een gebied in kaart brengen, en zich goed uit rusten voor dat gebied, zodat hij het met weinig risico kan doorkruisen. Door zijn verstand, is een mens opgewassen tegen zowel warmte als kou, tegen zowel groot als klein, tegen zowel snel als traag, tegen zowel kracht als zwakte, tegen zowel hoog als laag, tegen zowel droog als nat, tegen zowel licht als donker. Door dat verstand kan een mens kloven en tegen stellingen overbruggen, en is hij tegen alle andere natuursoorten opgewassen. De mens dat is zijn verstand. En dat is het probleem. En het zal ook wel door dat verstand zijn, dat de mens zijn voor benen als handen is gaan gebruiken. Om te kunnen tuinieren, om te kunnen jagen, te kunnen melken, te kunnen koken, een vacht mee te kunnen maken of een bed, huis, boot of vliegtuig, en om de stuur knuppel en het toetsenbord mee te kunnen bedienen. Met die handen kan een mens ook beter liefkozen, beter verzorgen, beter dragen. De ander maar ook zichzelf. Hij kan een pleister op een eigen wond plakken. Twee benen en twee handen is handiger, en verstandiger, dan vier benen zonder handen. Maar ook veel leuker, omdat je dan kan dansen op je benen en tegelijkertijd de maat, of zelfs een andere maat, kan trommelen met je handen. Het ontwikkelen van het verstand kost tijd. Natuurlijk is dat zo. Ook het leren omgaan met het verstand, vergt tijd. Het vergt tijd om een gebied in kaart te brengen en informatie in te zamelen. En het vergt oefening, om die informatie efficiënt te leren opslaan. En om de informatie snel te kunnen terugvinden zal je je verstand goed moeten programmeren. Het vergt tijd, voor een individu, maar het vergde uiteraard ook tijd voor de mens als soort. En daarbij speelt nog als probleem, dat het verstand geen externe computer is, maar een onderdeel van het lichaam, en dus in direct contact staat met instincten, intuïties, gevoelens en driften, in direct contact staat, met het bloed. Ook van zijn driften werd de mens zich bewust, ook zijn driften werden gedachten. En daarom is het soms niet eenvoudig, om een gedachte van een bedachte (droom) te onderscheiden. Maar als het goed is valt de gedachte samen met de droom. Dan heb je alleen nog maar verstandige gedachten. In de fase van ontwikkeling, zal een mens veel bezig zijn met het verstand. Leren door vallen en opstaan, en door brokkenmaken. Dan zal je een gebied erg nauwkeurig in kaart brengen, en tijdens het reizen, voortdurend de kaart volgen. Je kijkt aandachtig en staat overal bij stil, maar je zal nog lang niet alles zien. En je hebt dan ook nog weinig vergelijkingsmateriaal, zodat je de informatie niet zo goed kan plaatsen. Veel verbanden zijn nog on zichtbaar. Het bos, dat zijn de verbanden. En in het begin zal je door de bomen het bos nog niet zien. Want om het bos te zien, zal je eerst de bomen moeten leren kennen. Niet elke boom maar gewoon de bomen, als soort. Bomen zijn een beetje slome reuze planten. Als je pas leert fietsen, zal je veel bezig zijn met je fiets, en met je trappende benen. Pas als je goed kan fietsen, kan je in de omgeving opgaan. Dan hoef je niet meer op je fiets te letten, dan wordt de fiets een vanzelfsprekend verlengstuk van jezelf. Zo ook heb je op den duur die gedetailleerde kaarten niet meer zo nodig. Dan reis je met een veel globalere kaart, en grote stukken zonder kaart. Dan overzie je het gebied. Je ziet dan verbanden en verbindingen. Dan ken je de weg, zelfs de onbekende. Die herken je dan als weg. En bovendien ben je dan niet meer op je mondje gevallen. Dan heb je je verstand leren gebruiken, en kan je er mee lezen en schrijven. Je kan dan opgaan in de omgeving, het Goddelijke er in proeven, langdurig. Als je leert omgaan met je verstand, heb je nog geen tijd om lang bij het Goddelijke in de baby stil te blijven staan. Omdat je nog veel moet leren over het gebied. En dat leren is ook nodig, omdat je de baby een veilig onderkomen moet kunnen bieden en drinken en eten en warmte natuurlijk, zonder gevaar. Je bent dan nog volop bezig om overzicht en inzicht in het gebied te krijgen, en dat doe je met je verstand. Je verstand zoekt naar verderweg en hogerop en wil de weg er naar toe leren kennen. Maar over een tijdje weet je genoeg, dan kan je volop genieten van het Goddelijke. Meer dan genieten, omdat het verstand dan mee geniet. We kunnen dat stadium, van het ontwikkelen van het verstand, gaan afsluiten. In een globaler tijdperk, een wereldwijder gebied gaan betreden. We hebben het gebied in kaart gebracht en kunnen nu met een gerust hart dat gebied met een globalere kaart gaan betreden. En het wordt hoog tijd ook, omdat we tijdens het in kaart brengen van het gebied behoorlijk wat brokken hebben gemaakt. Het is hoog tijd om te gaan varen op globalere kaarten. En dat kan ook, omdat de details opgeslagen zijn in externe geheugens van computers, en daaraan gekoppelde automatische piloten. In boeken en op kaarten. We kunnen nu een paradijs op aarde maken, waarin elk mens te eten en te drinken heeft, en een veilig en warm onderkomen. En dat met instandhouding van de natuur, in harmonie zelfs. Ook techniek kan volkomen in harmonie met de natuur zijn. Per slot van rekening is ook de natuur een en al techniek, en is techniek uiteindelijk ook natuur, natuur van de mens. We kunnen ons nu snel verplaatsen, naar bijna overal. En ons snel van alles op de hoogte stellen, zelfs bij voorbaat al, als het om bijvoorbeeld orkanen en aardbevingen gaat. Het is nu niet meer nodig om te spreken van binnenland, tegenover buitenland, omdat buitenland ons ook bekend is als binnenland. We hoeven nu niet meer bang te zijn voor het onbekende, niet meer voor elkaar. We hoeven elkaar dus ook niet meer te bestrijden. Onze kinderen zijn geen ontdekkingsreizigers meer, in een vreemde wereld, die is in kaart gebracht. Voor onze kinderen, is het niet meer nodig dat ze die kaarten in hun hoofd prenten. De wegen zijn niet alleen gebaand, maar ook beweg-wijzerd. Onze kinderen hoeven alleen maar te leren kaartlezen en schrijven. Voor de rest hebben ze dan veel vrije tijd, voor elkaar, tijd om te leven. Daarom ook hebben wij als ouders ons verstand ontwikkeld, daaraan hebben we gewerkt. Aan een veilige toekomst voor de kinderen, een betere toekomst. Zodat ze kind kunnen blijven hun leven lang, met andere kinderen. In een mooie natuur natuurlijk. Misschien is dit boekje een laatste ontdekkingsreis, naar de kern. 4 Dat het Goddelijke in alles zit, vooral ook in het kleine, vooral ook in jezelf dat wordt ons ook geleerd door goeroes, religie. En dat begrijpen we wel, maar we geloven het niet echt. Goeroes zijn mensen die niet in goeroes geloven maar in zichzelf en dat willen we ook. We willen het niet alleen maar weten, maar vooral ook met hart en ziel geloven, aan den lijve ervaren. Die goeroes, spreken ook wel over het verstand, en het is ook het verstand dat het elders zoekt, en hogerop. Het verstand houdt ons vaak in gedachten verzonken, elders en hogerop, zodat we het hier en nu niet ervaren. Maar dat verstand zelf is niet de boosdoener, immers het is van levensbelang. De kindersterfte is erg gering in het Westen, dat komt door het verstand. Het gaat erom je verstand goed te gebruiken, gebruiken als een computer of kaart. Een land kaart is er niet voor, om voortdurend gelezen te worden, want dan zie je niets van het gebied. Een kaart heb je zo nu en dan nodig, en zo ook heb je je verstand zo nu en dan nodig. Ontdekkingsreizigers moesten altijd op hun hoede zijn. Maar nu is veel in kaart gebracht. En dat betekent, dat wij daar gebruik van kunnen maken. We hoeven niet meer zelf ons een pad te banen. Niet eens de weg te kennen, alleen maar te kunnen vinden. En via radio of telefoon, houden we contact met elkaar. We lopen dus niet meer het risico van de ontdekkingsreiziger. We leven echter nog steeds alsof we ontdekkingsreizigers zijn, in een vreemde wereld. We leren de kaarten van buiten uit het hoofd. Maar iemand die goed de weg kan vinden, en niet op zijn mondje is gevallen, is thuis op de hele wereld zelfs als hij nog nergens is geweest. Terwijl iemand, die 10 kaarten van buiten uit zijn hoofd kent en daarin leeft, eigenlijk nergens thuis is, ook niet in die tien gebieden. Nog steeds zijn wij in het Westen driftig op jacht, naar nog meer nieuws. We nemen niet eens de tijd, om wat we nu kennen, te leren begrijpen. Zo leeft de Westerse mensheid, zo leeft de Westerse mens. We zijn nog steeds voortdurend op ons hoede. Maar de enige echte dreiging is de mens zelf, voor de natuur en voor zichzelf. We kunnen het paradijs maken, op aarde. Door onze techniek hoeven we dan maar een paar uur per dag te besteden aan werk. Natuurlijk zou dat een paradijs zijn, voor mensen, niet voor automobilisten. En bij paradijs, denken we aan kleuren, geuren, schoonheid, rust, stilte, en veel vrije tijd. Zo'n paradijs op aarde, dat is ook de bedoeling van het verstand. Ook het verstand is Goddelijk natuur lijk, een hoeder, waardoor we kunnen zorgen voor een veilig leven voor iedereen. Met hoogwaardige technologie, maar natuurlijk niet voor iedereen een eigen auto, omdat dat gewoon niet kan. In zo'n paradijs, hoeven we onze blik niet meer voortdurend op de kaart gericht te houden. We kunnen dan opgaan in het leven en het Goddelijke erin proeven. Er ook langdurig van genieten. We kunnen dat dan, omdat we een veilige omgeving gevormd hebben. Veel lijden kunnen we uitbannen en het restant kunnen we dan door mede-lijden eerlijk verdelen. We hoeven het niet meer hoger op te zoeken, omdat we die gebieden goed verkend hebben. Buitenland en buitenaarde zijn voor ons niet meer de grote onbekende, en geen grotere dreiging dan een natuur lijke dreiging. 5 We hebben God als grote onbekende voldoende in kaart gebracht, en kunnen daarom langdurig genieten van het Goddelijke. We hebben er ruimschoots de tijd voor. En het wordt ook hoog tijd. We hebben het gebied in kaart gebracht, ook buitenland en buiten aarde. We hebben wegen aangelegd, en verbindingen en onderkomens, overal. We kunnen zorgen voor veiligheid, warmte, eten en drinken voor iedereen. In een mooie natuur, met veel vrije tijd om er van te genieten. We kunnen leven in een prachtig veilig gebied. En toch leven we in het Westen nog steeds op de kaart en verwaar lozen het gebied. We betreden het gebied, vaak alleen maar om het te plunderen. We zien de bomen niet echt staan en niet zo zitten. We zien de hele natuur niet zo zitten ook onze eigen natuur niet. We leven in ons hoofd, en doen dan alsof het een bloedeloos hoofd is. Daardoor zien we eigenlijk alles wat de moeite waard is, over het hoofd. Want die kaart is maar beperkt. Geuren en kleuren vind je er niet op, en eigenlijk alles, wat het gebied de moeite waard maakt, is op de kaart niet weer te geven. De kaart is bloedeloos. De kaart is vlak, en zelfs een driedimensionale kaart is statisch als een momentopname, waarop de tijd voor altijd stil staat. Muziek kan je weergeven op papier, maar blad-muziek is natuurlijk geen muziek. Muziek is ritme en harmonie, klanken, die je aan den lijve ervaart, en je doen dansen. Het verstand kan de regelmatig heden vaststellen, maar kan niet het ritme begrijpen, want dat is een onregelmatige regelmaat. Het verstand kan niet dat wat muziek tot muziek maakt begrijpen. Het verstand kan niet dansen, kan het Goddelijke niet begrijpen. Je kan eindeloos schrijven over muziek maar dat boek zal nooit muziek worden. Het Goddelijke is met geen pen te beschrijven. Dus waarom je het hoofd breken, over de schoonheid van een bloem? Een bloem is een schotel-antenne en daarom zo licht en een kom en soms zelfs een spiegel, als een boterbloem. Een bloem vangt licht voor zijn stamper, de vrucht, de ontvanger. Maar ook voor jou. Het verstand kan de ruimte in kaart brengen, echter niet de tijd. Muziek en kleuren, dat zijn golven geluid en licht. En die golven hebben een bepaalde lengte, en die lengte kan je vaststellen, met je verstand. De ruimte dus. Maar die golven duren ook een bepaal de tijd. En het is die beleving van tijd, die de tonen tot muziek maakt, het licht tot een mooie kleur. Rood is niet de golflengte, niet de frequentie, maar wat wij er in zien, als we niet kleuren blind zijn. Het verstand geeft de ruimte weer, maar niet de tijd. En het is de tijd die het gebied levendig maakt. Het is die beleving van tijd, die ritme tot ritme maakt, harmonie tot harmonie, dans tot dans, kleur tot kleur. En die beleving van tijd is met geen pen te beschrijven. Wat dansen is, ervaar je als je danst, wat ritme is als je drumt of danst, wat kleur is als je ziet, wat leven is als je leeft. Kleuren zijn emoties, ze bestaan niet echt, alleen maar golven met een lengte. Voor ons hebben die lengten een kleur. Net als muziek. Net als leven. Net als natuur. 6 In het Westen gebruiken wij het verstand niet verstandig, want we doen alsof alles te begrijpen valt. Maar met name tijd is niet te begrijpen. En alle emoties, belevingen, hebben met tijd te maken. Toen je gelukkig was, dat was een mooie tijd. Misschien zit je nu in dezelfde ruimte, in hetzelfde lijf zeker. Je wacht daar dan op betere tijden waarin je dezelfde ruimte anders beleeft. Alles wat leven levendig maakt, heeft met tijd te maken. Tijd is subjectief en relatief, een emotie eigenlijk. Als er 100 passagiers in een vliegtuig zitten, en de reis duurt 2 uren, dan duren die 2 uren niet voor ieder even lang. Voor iemand met reuze haast zijn het reuze lange uren, voor iemand die geniet is de reis juist te snel voorbij. Misschien heeft u vliegangst en dan zijn het 2 angstige uren, die een eeuwigheid lijken te duren. Misschien bent u bewusteloos, emotieloos met geen benul van tijd, van leven. Misschien sterft er wel iemand in die 2 uren, of wordt er juist iemand geboren. En je laatste uren, of je eerste, dat is een heel verschil. De aarde is zo'n vliegtuig. Vliegangst is niet nodig, en de aarde zou toch in de hemel vallen. Tijd is subjectief. En daarom is ook de ruimte niet voor iedereen gelijk. Een lengte is objectief, maar lengtes vind je alleen maar op de kaart. In het gebied worden het afstanden, bergop of bergaf over gebaande wegen of ondoordringbaar oerwoud, goed uitgerust of juist dodelijk vermoeid, goed of slecht ter been, angstig of blij met haastige spoed of kalm aan. Een kilometer lengte, kan dus als afstand enorm variëren, van persoon tot persoon, van uur tot uur. Hoe sneller je beweegt deste korter is de afstand van een lengte. In het subjectieve relatieve begrip afstand, komen ruimte en tijd dus samen, als ruimte-tijd, als tijdelijke ruimte. Tijd is voor iedereen anders. Niet iedereen kan elk ritme dansen. Ieder heeft zijn eigen ritme, zijn eigen tijd. En die tijd dat is je leven. Door je geboorte begint je tijd pas, en door te sterven eindigt je tijd. Je leven is je tijd. Voor een dode staat de tijd stil, en dus ook het leven. Je hart is je klok. En je leeft omdat je klok tikt en zolang je klok tikt. Als alle klokken stil zouden staan, was er geen tijd, geen leven, geen natuur, geen ster. Terwijl ruimte dan nog wel voorstelbaar is, achteraf dan of voor af. Misschien houdt u niet van beschouwingen over ruimte en tijd, niet van theorieën, begrippen. Maar uw verstand houdt er wel van, is er zelfs vol van. En een verstand met een verkeerd begrip, zal je nooit loslaten, je aan de hand houden, niet op jou vertrouwen. Een verstandig verstand echter laat je gaan, in vertrouwen. Het verstand is van levensbelang, en is natuurlijk ook Goddelijk, als een vader, een hoeder, een moeder. Jij zelf bent dan de zoon, de dochter, het kind in jou, je kind. De geest is dan de band van licht en vertrouwen, de band die alles maakt en breekt. Bij wijze van spreken dan, je bent natuurlijk alledrie ineen. De ware geest is dat vertrouwen tussen verstand en kind, waardoor het verstand je los laten kan, waardoor jij je verstand los laten kan. En waardoor het verstand altijd weer op tijd bijspringt. Het verstand is dan een slapend oogje in het zeil, als een engeltje. Het verstand is je de baas, je te slim af. En daardoor ook ben je mens, opgewassen tegen alle natuursoorten. Zonder verstand was je nergens geweest. Als je zo van je verstand houdt, zal het je los laten, zal jij het loslaten. Zoals een vader zijn kind zal willen loslaten, op den duur. Zo niet dan blijf je nergens. Ik wil dat je de kleuren ziet. Maar probeer het ook te begrijpen. Begrijp, grijp. Wees zelf je God. Want alleen dan ga je wat doen. Dan is de wereld van jou. Ook van jou, net zo goed van jou. Dan zijn alle kindjes van jou. Dan wil je geen honger meer, echt nooit meer. "Help mij" zeg je dan, als kind. Help mij. Ruimte kunnen we begrijpen, de klok als ding maar niet het tikken van de klok. Eigenlijk wel de tikken, die kunnen we horen, en dus opmeten. Maar niet de tijd tussen twee tikken en dat is nou juist de tijd. Als we denken dat we de tijd meten, dan maken we moment opnamen, we registreren dan die tikken. Maar op die momentopnamen staat de tijd natuurlijk stil, altijd. Wat er tussen twee moment opnamen is gebeurd, dat is ons dus ontgaan. We meten tijdstippen, niet de tijd tussen twee stippen, en dat is nou juist de tijd. We meten gebeurtenissen maar niet het gebeuren. Zelfs als je duizend opeenvolgende gebeurtenissen per seconde kan tellen, zie je niet het hele gebeuren. Dan lijkt het wel vloeiend maar het vloeit toch niet echt. Het is geen gebeuren wat je ziet, want dat speelt tussen de tikken. Maar een beeld per seconde, dat is misschien zelfs beter, omdat de schijn je dan niet zo snel zal bedriegen. Misschien zijn onze camera's wel te snel tegenwoordig. Onze films zijn zo snel, dat het wel echt levend lijkt. Wellicht, ligt het tempo in het Westen wel te hoog. Als we weer meer in het tempo van ons hart zouden gaan tikken, zouden we die film niet zo snel voor de werkelijkheid houden, de kaart niet voor het gebied. Maar nu hebben we allen de beeldbuis waarmee we de wereld bij ons binnenhalen, net echt en super snel. Maar de camera of beeldbuis, kunnen er natuurlijk niets aan doen. De techniek is ook Goddelijk natuurlijk, natuur van de mens. Het gaat er om hoe je kijkt, naar de beeldbuis door de camera. Je moet dan niet denken dat je alles ziet, want dan zie je alles over het hoofd. En, we kijken sowieso al door een smal kiertje. De rest moet je zien te voelen, vullen. Je verstand goed gebruiken is ook, weten waar je verstand wél bij kan en waarbij niet. En je verstand heeft grip op ruimte, niet op tijd. Je verstand kan nu eenmaal niet proeven, niets voelen, niet dansen, niet liefhebben, het gebeuren niet horen en zien, hooguit gebeurtenissen, knallen, flitsen, lijnen, stippen, rechte lijnen, kromme lijnen, maar geen vloeiende lijnen, niet de tijd. Begrijpen is niet altijd mogelijk, een verklaring of verheldering altijd wel. Licht werpen op de zaak dus. En slechts een straaltje brengt al licht in de duisternis. Eén straaltje, kan iets in vuur en vlam zetten, in meer straaltjes, verblindend licht. 7 Licht, is wat de zon uitstraalt. Daardoor is de aarde warm, licht en leefbaar. Ook in het donker is er licht, dat straalt als warm te. En er is meer licht, dat we niet kunnen zien maar wel merken. Een transistor-radio vangt honderden verschillende radiogolven op uit China, Rusland, Hilversum, Afrika, van de maan. Al die golven zijn dus aanwezig overal. Ook die golven zijn licht. Een röntgen foto is ook belicht, door röntgenlicht. Warmte in het donker, ook dat is licht, infrarood licht. Er zijn dus soorten licht, en al die soorten lijken op elkaar. Ze hebben alle dezelfde licht-snelheid en ze bestaan alle uit golven grote golven en kleine golven, die met die gelijke licht-snelheid door de ruimte reizen. De verschillen zijn uitsluitend gelegen in de lengten van de golven. Er zijn lichtsoorten met een golflengte van wel 100 meter, of meer. Maar ook, met een golflengte van maar 0,000000000000001 meter. Sommige golflengten, zijn zichtbaar voor ons, maar heel weinig eigenlijk. Alleen als de golf groter is dan ±0,0000004 meter en kleiner dan ±0,0000008 meter, is licht zicht baar voor ons, elke lengte daar tussen heeft dan een eigen kleur. Onze ogen zijn alleen maar daar gevoelig voor, en de rest van het licht zien we niet. We kijken dus als het ware maar door een heel smal kiertje, en zien daarom natuurlijk ook niet alles. Waarom zien we juist die golven? Onze ogen vangen ook ander licht op, infrarood en ultraviolet bijvoorbeeld, waarvan de golflengten maar heel weinig afwijken van rood en violet licht. Waarom worden die andere golven door ons bewustzijn niet vertaald in een beeld? Zou dat toevallig zijn? Nee natuurlijk niet. Want stel dat we een infrarood of ultraviolet beeld van de werkelijkheid zouden hebben of, wat nog erger is, een röntgenbeeld? Dan zouden we dingen zien die er niet meer zijn, of juist dingen niet zien die er wel zijn. En dan zouden we dus op de tast verder moeten leven. Dus alleen als we door precies dat smalle kiertje kijken komt het beeld in onze geest overeen met het beeld van onze tastzin en dat duidt op een eenheid van geest en lichaam. En zo verwonderlijk is dat niet, immers het is ons lichaam, de oogzenuw, dat gevoelig is voor licht. En ons lichaam zorgt er dus voor dat het in elk geval zichzelf niet over het hoofd ziet. Licht zorgt voor het contact, tussen de delen van de ruimte. Door het licht weten we van het bestaan van de sterren, en van elkaar. Zonder licht zou het ene deel niet weten, van het bestaan van het andere deel, en dus ook niet van zijn eigen bestaan. Want om iets te zijn, moet je iets zijn in verhouding tot iets anders. Je hebt op zijn minst een omgeving nodig, waarin je je kan spiegelen. Licht speelt niet alleen maar tussen zon en aarde, maar ook op en in de aarde. Verbindingen tussen atomen, moleculen en organismen, komen tot stand, door datzelfde licht. En ook verbindingen binnen atomen, tussen kernen en elektronen dus, komen tot stand door het licht. Niet alleen hebben ze er weet door, van elkaar, ze hechten er ook door aan elkaar, of stoten elkaar er juist door af. Zonder licht, zouden verbindingen er niet zijn, organismen er niet zijn, het leven er niet zijn, de natuur er niet zijn, de ster ook niet. 8 Zonder licht, zou er niets kunnen zijn. Maar wat is zonder licht, wat is licht? Van licht zeggen we dat het een snelheid heeft, dat het beweegt, dat het schijnt. Licht met snelheid nul, is dus geen licht. Ja, je kan dan achteraf wel zeggen dat er toen toch ook al ergens een lichtpuntje was. Maar dat scheen toen nog niet, en was dus nog geen licht, want licht dat is schijnen. Licht is er dus alleen, als de snelheid hoger is dan nul, als het daadwerkelijk schijnt. En die licht-snelheid is daarom natuurlijk ook hoger dan nul, veel hoger, namelijk ±300.000.000 meter in een seconde, dat is ±7 keer de aarde rond, in één seconde. Dat lijkt, voor ons, oneindig snel. Als je het licht aan doet, dan lijkt het meteen licht te worden, oneindig snel. En vroeger dachten natuur kundigen ook dat de lichtsnelheid oneindig hoog was, en stond men er niet bij stil, dat een oneindig snel licht geen licht is. Want wat is licht, met een oneindig hoge snelheid? Oneindig snel licht heeft geen tijd nodig, is ogenblikkelijk overal, en was altijd al overal. Stel dat het zonlicht, meteen op het moment van ontstaan, de aarde zou bereiken. Zouden we dan nog van toe komstig zonlicht kunnen spreken, of van licht uit het verleden? Dan zouden we niet meer van toe komend, of voorbij gaand licht kunnen spreken. Licht kwam dan niet, en ging dan niet, maar was altijd al overal. Licht zou dan niet schijnen, want schijnen is bewegen. Een oneindig snel licht zou ook geen grenzen ervaren. Want overal is grenzeloos. Een oneindig snel licht betekent dus een oneindige ruimte zonder grenzen, niet om het grote, niet om het kleine. Een oneindig snel licht zorgt ook voor een onmiddellijk verband, tus sen alles, tussen het allerkleinste nulletje, en de allergrootste oneindigheid. Voor een oneindig snel licht is alles één, een hier en nu zonder omgeving, zonder verleden en toekomst en zonder hier en daar. Voor een oneindig licht is er niets. Ons eindige licht neemt er tijd voor om door de ruimte te reizen. Daarom is er verschil tussen hier en daar, en daarom hebben we de ruimte en de tijd en dus een werkelijkheid. Wij zijn eindig licht eindige lichten, beperkte lichten, beperkt-bewust zijnden. En dat licht een eindig hoge snelheid moet hebben, blijkt natuur lijk ook uit de natuurkunde. In de natuurkunde zit die lichtsnel heid, als letter c, als een spin in het web, overal in verborgen. Als je voor c, het getal nul of oneindig zou invullen, dan zouden er nullen en oneindigheden in de formules gaan verschijnen. Eerst in de formules, waar licht direct als c in voorkomt, bijvoorbeeld in E=mc². Maar als gevolg daarvan zouden ook andere constanten en grootheden, nul of oneindig groot worden, e en µ bijvoorbeeld, en dan sneuvelen alle formules. Dan is er geen natuurkunde meer over op den duur. Nog geen enkel atoomtje of golfje, geen stip. En dat blijkt ook al uit E=mc². Immers daarin is E energie, bijvoorbeeld alle energie van de kosmos, en m massa, bijvoorbeeld alle materie van de kosmos, en c is de lichtsnelheid. En als c nul of oneindig groot is, dan is ook m oneindig groot, of nul. Zonder licht is er dus ook geen materie. Of een allesomvattende massa maar ook alles is niets, hooguit duisternis. Zonder licht, zouden natuurkrachten nul of oneindig sterk worden. Alles zou dan, als los zand, uit elkaar vallen ook de korrels van het losse zand. Of alles zou oneindig worden samengeperst, in een nulpunt van niets, wat op hetzelfde neerkomt. 9 Wat bedoelen we eigenlijk met snelheid? Dat je er tijd over doet, om de ruimte te doorkruisen. En dat de ene ruimte niet samen valt met de andere en er dus naar toe zal moeten gaan. Misschien zoud u wel altijd samen willen vallen, met alles, nooit meer op reis hoeven te gaan dus. Maar dan was u er niet als u, de ander niet als ander. Dan was er niets om voor te leven, omdat er niets te overbruggen viel, geen ruimte, geen tijd. Eindig licht schept afstanden tussen hier en daar en jong en oud. En die afstanden maken ons vaak bang, maar zonder afstanden waren we nergens, niemand. Een afstand heeft altijd een begin en altijd ook een eind, en de kloof ertussen is ook een brug. Maar die brug van licht is ongrijpbaar, en daarom zien we vaak alleen de kloof. Die brug is ook de brug naar de oorsprong, en als je die band met de oorsprong kwijt bent, ervaar je de angst, voor het einde. Maar als je de oorsprong kent ken je ook het eind en ben je niet bang. Die oorsprong is je begin, je kern, van je lichaam natuurlijk. Wellicht zijn we eindige lichten, gewoon omdat we naar dat begin nen verlangen, naar het ontmoeten, naar het dan overbruggen, naar het dan verwekken, naar het dan verwekt worden, naar het dan ont dekken, naar het dan wakker worden. En dan weer slaap. Wat bedoelen we met snelheid? Dan denken we aan een eigen ruimte, als een auto, die de ruimte doorkruist. En zo zijn we ook geneigd aan licht te denken, als we het over de snelheid ervan hebben. We kunnen een lichtstraal naar een spiegel op de maan sturen, en hem dan hier weer opvangen en dat duurt een tijdje. We denken dan als aan een kogel, die naar de maan reist en weer terug. En als we de kogel tegemoet zouden reizen, wat zouden we dan zien? Je zou vlak naast de kogel even snel mee kunnen reizen en dan zou je de kogel zo kunnen pakken, de snelheid ten opzichte van jou is dan nul. Je kan ook de kogel op topsnelheid tegemoet reizen, dan zal de kogel je met 'dubbel' hoge snelheid passeren. Zo zijn we ook geneigd aan licht te denken, en komen dan bedrogen uit, als we een en ander in de praktijk gaan brengen. Want als we echt die lichtstraal tegemoet proberen te reizen, of samen met de straal op proberen te gaan, dan zouden we merken dat dat helemaal niet lukt. Altijd zal je meten dat de snelheid van het licht, ten opzichte van jou, diezelfde ±300.000.000 meter per seconde blijft alsof jouw eigen snelheid er niet toe doet dus. Je kan licht niet inhalen en er ook niet aan ontsnappen. Het blijft altijd even ver voor je uit, even ver achter je. Dat zijn de feiten. Het spreekt vanzelf, dat die feitelijke constatering een probleem was voor de natuurkundigen. En natuurlijk, is er op die vraag een antwoord gekomen als een nieuwe theorie, de relativiteitstheorie. Het nieuwe van die theorie was vooral het nieuwe begrip van tijd. Men ging er voordien vanuit dat tijd een soort vloeiende lijn was door de gehele kosmos, één lijn dus voor alles. De relativiteits theorie maakte echter duidelijk dat er niet één lijn is, maar dat elk wezen zijn eigen lijn kent, zijn eigen tijd. Tijd is dus niet objectief, maar subjectief en relatief. Elk wezen, elk standpunt, kent dus zijn eigen tijd, zijn eigen klok. Met dat nieuwe begrip van tijd, ging men het constant blijven van de lichtsnelheid te lijf. Als elk standpunt zijn eigen tijd kent, dan zou reizen door de ruimte, je standpunt kunnen veranderen, je klok kunnen beïnvloeden, dat was Einstein's gedachte. Je klok zou trager kunnen gaan lopen, onder invloed van je eigen snelheid, en met steeds maar veranderende klokken kan het best lijken alsof de snelheid gelijk blijft. Onze klok, onze snelheidsmeter, verandert precies in die mate dat de gemeten lichtsnelheid constant blijft, dat dacht Einstein en daar ging hij dus verder van uit. Einstein heeft aldoende het begrip van licht als een stukje eigen objectieve ruimte, dat door een objectieve ruimte reist, weten te behouden. Maar is dat wel juist? Is licht wel objectief? Is licht wel een stukje eigen ruimte dat door de ruimte reist? Of is licht zelf ruimte en tijd? Bestaat er wel licht buiten het meten van licht, en ruimte buiten het meten van ruimte? Met meten bedoel ik iets algemeners dan het meten door de wetenschapper. Ook de maan en de aarde meten elkaar op, anders zouden ze niet met elkaar reageren. En ook atomen zijn selectief, en reageren niet op alles hetzelfde. Voordien meten ze elkaar dus op. Dat bedoel ik met meten. En is er dan licht buiten dat meten van licht? Nee eigenlijk, want dat elkaar meten, dat is nou juist licht. Dus, licht bestaat eigenlijk niet als objectieve straal, licht is altijd een subjectief meten, van elkaar. Toch gebeurt er iets, als je een lichtbron ontsteekt, er gaat dan iets op weg. Dat iets is informatie, vergelijkbaar met gedachten, vergelijkbaar ook met informatie in de computer, of een hologram. De ruimte kan als het ware gedachten lezen. De golven reizen niet zelf, maar golven slechts op en neer als de golven van de zee. Ze geven informatie aan elkaar door, en die stroom van informatie is licht, elektro-magnetisme, elektrische stroom. Licht heeft dus eigenlijk geen snelheid, is niet een stukje eigen ruimte dat door de andere ruimte reist. Licht is tijd, die ruimte betekenis geeft, als afstand. Licht reist niet van hier naar daar maar maakt hier en daar, is hier en daar. Zonder licht, was alles één hier en nu. En omdat licht als een gedachte-stroom is, hebben gewone snelheden daar geen invloed op. Deze kijk op licht, als een subjectief meten van ander subjectief meten is trouwens ook consequenter dan Einstein's kijk waarin een objectief licht wordt gemeten door relatieve foute klokken. In de eerste plaats omdat we altijd licht nodig hebben om, wat dan ook, te kunnen meten, al was het alleen maar om klok te kunnen kijken. We moeten met eigen licht de klok belichten. Dus ook als we licht meten, doen we dat met ons eigen licht. En dat eigen licht is van dezelfde aard als het te meten licht, even snel bijvoorbeeld. Dus objectief licht bestaat sowieso niet. Licht is bezien in licht. Einstein kwam met een nieuw begrip van, relatieve en subjectieve, tijd. Maar hij bleef vasthouden aan het idee dat er daarnaast ook nog een objectieve werkelijkheid moest zijn. Een objectief licht, of objectieve ruimte, of objectieve materie. Een zeker houvast in elk geval. Dat hechten aan houvast, is ook de reden waarom de relativiteits theorie botst met de quantum-natuurkunde, want dat is natuurkunde van de onzekerheid, de hooguit waarschijnlijkheid, zonder houvast dus. 10 Er is dus alleen maar een werkelijkheid omdat de snelheid van het licht eindig hoog is. En een eindige snelheid betekent, dat licht er tijd over doet om ruimte te doorkruisen. Het is door tijd, dat er verschil is tussen hier en daar, dat er ruimte is. Het is tijd dat alles maakt, ook de ruimte. Het heeft alleen maar zin, om van ruimte te spreken, als het om een eindige ruimte gaat. Een eindig licht maakt ook altijd eindige ruimten. Je kan wel denken aan een oneindige ruimte, maar je zal dat nooit kunnen bevatten. Daarvoor moet je een oneindig licht zijn maar dat heeft geen begrip nodig. Dus pas als er tijd voor nodig is, is ruimte ruimte. Hier is niet daar, vanwege de tussentijd. En tijd, wat is dat? Niet iets, geen tik, maar de tijd tussen de tikken. Tijd, is de betekenis die ons eindige licht aan ruimte geeft, als afstand. En ruimte is dus ook alleen maar een betekenis bezien in ons licht. Niet objectief dus maar subjectief. Niet absoluut, maar relatief. Dus die ruimte van ons, is eigenlijk ook alleen maar een bedachte ruimte. Een beperkende gedachte, een eindig licht, geworpen op de eeuwige oneindigheid. Het is het eindige begrip dat de ruimte tot iets maakt. Met oneindige handen zou ik niets voelen. De werkelijkheid bestaat uit allemaal standpunten. En zo'n stand punt is geen oneindig standpunt, maar eindig, beperkt. Het stand punt heeft dus een omvang zoals je hand een omvang moet hebben om te kunnen voelen. Ook een elektron moet zich op een eindige omvang bevinden, anders zou er geen plaats zijn voor zijn kern, anders zou er geen binnen zijn, geen verschil tussen binnen en buiten, geen verschil tussen het ene atoom en het andere, geen atoom, niets. Het elektron is eigenlijk het basis-standpunt van onze werkelijk heid, het vertrekpunt of uitgangspunt. En, om kernachtig te weten wat een eindig licht is, wat een eindig standpunt is, wie we zijn dus, zou je je op dat standpunt van het elektron moeten plaatsen. Van daaruit kan je dan ook jezelf en alles beter begrijpen, omdat immers alles gevormd is uit waterstof: 1 proton + 1 elektron. En wat wil dat elektron dan wel, met zijn kern-lichaam? Blijkbaar heeft het er reuze lol in, om zich te verenigen met andere atomen of om zich er mee te verbinden, en aldoende de meest ingewikkelde constructies te maken, hoe gekker, hoe mooier, hoe beter. Het elektron lijkt wel een kunstenaar, of kunsten-maker, grappen maker, brokken-maker. Altijd ook op de versiertoer. Echt zin lijkt het allemaal niet te hebben. Maar het kan wel leuk zijn, iets te vormen, of te versieren. En dat dat zo is, weten we ook als mens. Wij doen niets liever dan iets nieuws ontdekken. Het standpunt van het elektron is ook eindig, natuurlijk, maar is wel dichter bij de oorsprong, kernachtiger dus. En het zijn daar om ook altijd de elektronen die de echte boodschappen uitstralen. Voelen doen je elektronen maar ook gedachten zijn van elektronen. De elektronen zijn het leven, besef van afstand hier en daar, het daarom kunnen overbruggen, door innerlijke samenhang. De band ook met het ander. Die lading, die spanning, dat stromen, daar draait het leven om. Altijd en alleen maar. Ook in woorden. De letterlijke woorden bepalen niet alleen een gesprek, en nog in mindere mate de loop van het gesprek. Boosheid, angst en verdriet of vreugde, geluk en liefde, dat horen we het eerst. Daar zijn we het meest gevoelig voor, daar schrikken we van en vallen we voor. En dat vangen we op, en stralen we uit, als elektra tussen regels door, tussen de tikken. Het is de lading van de woorden. Dat zijn onze echte boodschappen, woorden zijn vaak maar bijzaak, een aanleiding. Maar wij in het Westen draaien het een beetje om, zien de woorden voor het leven, de kaart voor het gebied. Emoties als een noodlottige bijzaak. Als robots, met uitgeschakelde emoties, minachten we die emoties, een beetje, soms een beetje veel. We leven dan als robots maar we zijn het niet echt, natuurlijk. En dus worden we toch gewoon bang als echte mensen van vlees en bloed. En dan begrijpen we er niets meer van, dan zijn we de draad kwijt, de navelstreng vergeten. En het is ook alleen maar dat vergeten, dat ons bang maakt. Omdat in emoties de band met de oorsprong, het einde van de angst, gelegen is. In deze opvatting van de werkelijkheid als een geheel van eindige standpunten, die elkaar meten, wordt materie dus iets als binnen ruimte. Een elektron is een standpunt, dat naar buiten toe andere elektronen meet, en naar binnen toe zijn eigen kern. En ook de mens is een standpunt dat naar buiten toe andere wezens meet, en naar binnen toe zijn eigen lichaam. En wat er dan binnen is aan dat lichaam is niet echt duidelijk, en hangt van je stand punt af. Als je je mond opent, dan worden je longen je buitenkant waarmee je de ademsfeer proeft. En dat geldt ook voor je maag, en voor alles eigenlijk, ook je huid zit immers vol gaatjes. Dus ook voor ons lichaam geldt, dat de binnenruimte gevormd wordt door de kernen van onze atomen. Die kernen vormen ons eigenlijke lichaam, terwijl onze geest of ziel een elektronencollectief is, een sfeer rondom en in en uit. Een gemeenschappelijke gedachte. Deze opvatting van materie als binnenruimte vindt ook steun in de natuurkunde, eigenlijk meer nog in de wiskunde, in gedachten dus. De natuurkunde is nog geen eenheid. Men onderscheidt bijvoorbeeld vier natuurkrachten. Maar bij veel natuurkundigen leeft de opvat ting dat die verscheidenheid slechts in theorie bestaat en dat de werkelijkheid een eenheid is, één oerkracht. Iets als eros. Die eenheid probeert men ook in de theorie zichtbaar te maken. En dat lukt ook aardig als men een wiskunde hanteert die uitgaat van meer dan drie ruimtedimensies. Een dergelijke wiskunde, toegepast op de natuurkunde laat dan vanzelf een, wiskundige, eenheid zien. Wonderbaarlijk, omdat er blijkbaar toch maar drie ruimtedimensies zijn. Waar moeten we die extra dimensies dan zoeken? Men vermoedt dat die extra dimensies opgerold aanwezig zijn binnen zeer kleine ruimten. Men gaat dus uit van twee soorten ruimte, gewone buiten ruimte met drie dimensies, en de binnen-ruimten daarin, met eigen binnendimensies. Er zijn dus ook verschillende richtingen, 6 naar binnen en 6 naar buiten, en afstanden naar nul, en naar oneindig. Materie is dus alleen maar ruimte. Maar waarom voelt mijn lichaam dan zo hard? Blijkbaar kan ik me niet losmaken, van dat standpunt van het collectieve elektron. Met mijn handen niet. Met oneindige handen zou ik niets voelen. Daarom ook ben ik een mens, en zolang blijf ik ook een mens. Sterven is oneindige handen krijgen. 11 Als je iets gaat meten, met licht met een golflengte van 1 meter, dat zijn radiogolven, radiolicht, dan zal je een erwt niet kunnen vinden. De erwt zwemt als het ware binnen die grote golf. Slechts een flinke zak met erwten zal je met dat radiolicht kunnen meten. Zo ook kunnen we met zichtbaar licht alleen maar dingen zien, die groter zijn dan de golflengte van dat licht. Maar één enkel atoom kunnen we niet zien, slechts verbindingen van, duizenden, atomen. Nu bestaat er ook een allerkleinste lichtgolf, met een golflengte van ±0,000000000000001 meter. Dingen die nog kleiner zijn, kunnen we dus nooit waarnemen. En kernen van atomen, hebben ongeveer die afmeting. Wat er binnen de atoomkern gebeurt, zullen we dus nooit kunnen meten, nooit zeker weten. Er bestaat onzekerheid, over wat daar gebeurt. Die onzekerheid, bepaalt ook voor een groot deel de quantum-natuurkunde. Als de ruimte te klein is of de tijdsduur te kort, dan ontgaat ons het gebeuren. Nu zou je kunnen denken dat die onzekerheid alleen maar komt door een beperking in onze meet-apparatuur, door een fout in onze klok dus. Je zou kunnen denken, dat er kleinere deeltjes dan de atoom kern bestaan, maar dat wij die gewoon niet kunnen waarnemen. En de neiging om dat te denken leeft ook nog sterk in het Westen. Wij zoeken naar een soort absoluut houvast, een eeuwig bouwsteen tje of iets dergelijks, vastigheid, zekerheid, geen nattigheid. Men kan zich een wezen indenken, dat meet met licht, dat wij niet kennen, bijvoorbeeld met licht met een kortere golflengte dan die van onze kortste golf. Dat wezen zou dan wél kunnen waarnemen wat er in onze kern gebeurt. En voor dat wezen zou onze kern dan geen harde kern meer zijn, geen kern meer dus. Maar ook dat wezen, zal een eigen kortste golf kennen, anders zou het geen eindig licht, geen licht zijn. Ook voor dat wezen zullen er kern-gebeurtenissen zijn, in zijn eigen kern, die hij niet kan waarnemen. Hij ziet, als wij, dat er telkens wat is veranderd aan de oppervlakte. Maar hoe dat is veranderd, kan hij niet meten, de tussentijd van de kortste golf niet. En zo kan men eindeloos door blijven fantaseren, over licht met steeds kortere golflengten. En steeds meer zou dan de kern zichtbaar worden, de kern van de kern van de kern enzovoorts. Uiteindelijk, voor licht met een oneindig korte golflengte, zou er dan niets meer over blijven van de kern. En dus, bestaat er ook voor ons geen absolute kern, geen kleinste materiedeeltje, geen absolute materie dus. In feite is die onzekerheid over het te korte gebeuren, hetzelfde als materie. Materie is een zekere onzekerheid. Te kleine ruimten blijven duister voor ons licht en dat duister blijven is materie. Materie is binnen-ruimte, afgesloten ruimte, afgesloten verleden. De werkelijkheid is een eindig licht en dus een eindig standpunt. En zo'n beperkt standpunt, moet een binnen, een kern, een lichaam hebben, anders was het een oneindig standpunt, en dus nergens. En natuurlijk is er dan verschil tussen binnen en buiten, materie en veld van licht. Dat verschil is echter relatief en bestaat alleen maar bezien in ons licht. 12 Elk einde is een nieuw begin. Als de mens zich in de nesten werkt dan is dat niet het einde. Niet eens mislukt gewoon voorbijgaand. Zoals de gehele aarde maar een druppel is op een gloeiende plaat. Het elektron verzint wel weer iets nieuws dan. En al doende leert men toch het meest. Ook het elektron is een eindig standpunt. Het ziet daar echter wel de kern, en samen een, zijn ze de oorsprong, het niets. De kern en het elektron zijn geen tegenpolen. Het zijn veeleer speel-kameraden. Plus en min, voor een tijdje, en voor de lol en samen toch weer nul. Als je alleen maar de kloof ziet, zie je alleen tegenpolen. Maar als je ook de brug ziet, zie je samen hang, de draad tussen begin en eind. Die samenhang is een werking zoals in de werking de bout en de moer een eenheid vormen als man en vrouw. Als wij statisch kijken, zien we die werking niet, maar slechts tegenpolen alsof bout en moer en moer en vader, niets met elkaar te maken hebben. Het elektron en de kern, zijn als bout en moer, als de schroefdraden, als de werking ervan, als de gedachte erachter. Echt Goddelijk zijn, is altijd overal zijn, en daar ook altijd al zijn geweest. En dan ben je eigenlijk nergens, nooit eens ergens. Als ik God was, en ik zou me vervelen, dan maakte ik iets ergens, en verbleef daar dan zo nu en dan, voor de afwisseling. En als ik BBn ergens maakte, dan maakte ik natuurlijk nog andere, verschil lende, voor de afwisseling. Want maar één ergens, is ook nergens. Voor de afwisseling zou ik mijn licht eindig laten zijn, voor een tijdje. Ik zou dan even, voor dat tijdje, een beperkend standpunt in gaan nemen. Zonder bang te hoeven zijn. Ik kon immers ten alle tijden altijd weer terug vallen op mijn oorspronkelijke standpunt van niets en nergens, en altijd al overal. Dus waarom zou ik zo'n uitstapje niet maken. Dan werd ik een elektron of zoiets, met een omvang, een binnen, en buiten, en in dat buiten natuurlijk andere binnens. En als elektron zou ik dan van alles gaan vormen, aller lei standpunten gaan innemen dus. En als klap op de vuurpijl, zou ik dan zo'n vorm zich zelf bewust gaan maken, dat is dubbel-leuk. Dat is de mens. Maar zich zelf als eigen vorm bewust zijn, een wezen als een mens is tevens ook een risico. Het vormbewustzijn kan teveel een eigen leven gaan leiden, de band met de oorsprong gaan vergeten. Wij leven om het spel, dat zijn we vergeten, we doen alsof het om de knikkers gaat. We maken + en - niet als tegenpolen. Het draait om het weer samen komen. Plus kan dan naar min toe gaan, en samen nul worden. Je bewust zijn, dat maakt het extra leuk, want schept verlangen en heimwee. En daar kan je dan over zingen. Van dromen. Wij hopen op een tussenweg, we aarzelen op een splitsing, en niet eens tussen goed en kwaad. Het is gewoon maar een aarzeling. Maar niet kiezen, dat is nou juist het kwade kiezen. Het goede is íéts kiezen, ergens voor kiezen. Want kunnen kiezen, dat maakt de mens tot mens. Er is geen compromis, van er in Godsnaam het beste maar van hopen. Hoop is ook wanhoop, het is wachten op wat komen gaat, niet kiezen, niet voor het een niet voor het ander. Daaraan dankt de mens ook zijn bestaan. Door goed op zijn tellen, en telgen, te passen, op zijn hoede voor elk gevaar, de kat uit de boom kijken. Maar, welk gevaar steekt er in elkaar? En welk nog in het gebied? De (wilde) kat is uit de boom. We zijn bang ons bloot te geven. We zijn toch al zo naakt, zonder vacht. Die angst is terecht als het gaat om de leeuw, niet echter als het gaat om elkaar? Samen zijn maakt ons meer opgewassen, ook tegen elkaar. Verhalen over de liefde en geluk en dergelijke, zijn allemaal wel leuk en aardig, soms. Maar het gaat om de praktijk. Want, wat heb je er aan, als mensen alleen maar zitten te willen, dat het beter moet? Het gaat om de praktijk, en die praktijk, begint bij ieder een zelf. Alleen gezonde mensen, kunnen een gezonde wereld maken. Zonder meerderheid van gezonde mensen, zal er niets gebeuren, dan iets rampzaligs. Zijn wij dan zo ongezond? Nou en of, we zijn stapelgek als je het mij vraagt. Want kijk maar naar de feiten. De vijf miljard mensen op de wereld zien onze auto's en andere luxe op tv's en foto's en willen dat ook, en dat is natuurlijk. En wij in het Westen willen hen dat ook allemaal op de markt gaan verkopen, maar dat is Gods onmogelijk. De grondstoffen en de regenwouden raken op; de bodem, het water en de lucht raken uitgeput. We weten dat wel, en zeggen wel dat het eens op is, maar we doen nog steeds alsof het niet op kan, en bouwen nog meer wegen en tunnels. En als je zo leeft, dan ben je stapelgek. Net zo gek als de schipper die zijn schip op de klippen ziet varen, maar dan, in plaats van bij te sturen, gewoon zijn schip in de verf zet, of iets dergelijks. We zijn ook als mensen die een kind zien verdrinken, en geen hand uitsteken, omdat we wachten op de brandweer, politie, of God. Het is niet zozeer kwaadwilligheid want we zijn blij als de brandweer het kind heeft gered. Het is ook geen onverschilligheid. Maar het is gewoon een soort rampzalige laksheid, omdat we ons niet durven te geven, niet durven te uiten. We komen niet te hulp, omdat we niet er uit willen zien, maar net en anoniem. Thuis voelen we ons laf, en schuldig natuurlijk. Maar dan gaan we gewoon even bij een ander op bezoek en praten erover. En samen zeggen we dan, dat wij zelf er toch ook niets aan kunnen doen, in ons eentje immers. En zo gaat de wereld naar de afgrond. Wij kunnen er in ons eentje, en met zijn allen, best wel veel aan doen, alles, echt alles. Simpel, door het niet meer te pikken. En door onze stem ook zo te laten klinken. Nee zeggen, en Ja zeggen. Meer hoeven we niet te doen. Met een uurtje of tien werken, in de week, kunnen we er voor zorgen dat we allen een mooi leven hebben met veel vrije tijd. Voorlopig nog wat extra uren, om veel schade te herstellen. En ook extra uren, omdat we pompen moeten slaan in droge bewoonde wereld-delen. Dit verhaal gaat om de praktijk, gemaakt door mensen die in zich zelf geloven. Ik wil dat u in u zelf gelooft. In dat u allereerst drinken, eten, warmte en veiligheid wilt en verder nog een beetje liefde. En dan wilt u alles voor iedereen en meer niet eigenlijk. Daarom schreef ik dit verstandige verhaal. Omdat u er mee voor de dag kunt komen, met uzelf ook als u het onderschrijft. Ik heb het uit de duim gezogen, maar dat is ook uw duim, de kern er van dan. Als u het onderschrijft dan is het ook uw verhaal, en dan kan een fabel werkelijk worden. 13 Vlak voor het begin, was er een oneindig licht, dat overal was en dus nergens. Toen was er niets. Toen ontstond er ergens een klein eindig standpunt, met een omvang, en natuurlijk met een omgeving. In een big bang, werd toen de gehele omgeving van dat standpuntje een, weliswaar onmetelijke, maar toch eindige ruimte. Onmetelijk, omdat dat standpuntje het nooit helemaal zal kunnen bevatten, nog steeds is het op weg naar verdere einden al miljarden jaren lang. Nu is het heelal een flink standpunt geworden, maar wat is het in vergelijking met de eeuwige oneindigheid? Altijd 1 0. In termen van energie betekent dat, dat alles toen ontstond, alle potentiële energie ook, u maar ook uw potentie al. Dat ene kleine eerste eindige standpuntje, maakte meteen ook alle andere eindige standpunten mogelijk, door zich erin te verplaatsen in gedachten. Dat allereerste begin, maakte meteen de gehele toekomst mogelijk. Natuurlijk niet alles tegelijkertijd, maar alles op zijn tijd. De toekomst pas in de toekomst. Maar alles in potentie. Het standpunt groeide en groeit nog steeds, en binnen dat uitdij ende heelal bleven, en blijven nog steeds, alle herinneringen aan het verleden achter, als verdichtsels. Als ringvormige golven aan de oppervlakte van de oceaan. Herinneringen verdicht als clusters van sterrenstelsels, met daarin herinneringen verdicht als zonne stelsels met daarin onder andere de aarde, en daarop onder andere de mens. Sommige van die herinneringen vormen, tezamen met andere herinneringen, een min of meer samenhangend verband. Zoals er ook in onze gedachten samenhangende herinneringen bestaan. En, wát er dan samen hangt, dat hangt helemaal van je standpunt af. Een mens ervaart natuurlijk zichzelf als samenhangend en dus ook alles wat op hem lijkt. De mens vindt vaak dat alleen een ander mens op hem lijkt, en een aap al weer niet. En dat is kortzichtig, omdat, hoe meer samenhang je ziet, deste meer eenheid je ervaart, deste meer samenhang. Als diepste herinnering dragen we allen, en draagt alles, in zich dat vroegere eerste standpunt, van het elektron dus. En omdat die her-innering in alles aanwezig is, zijn er zoveel van, terwijl er maar één heelal is. Zoals een grote oceaangolf uitdooft, maar als herinnering bewaart blijft als temperatuur van elke waterdruppel. En al die standpunten staan ook nog steeds met elkaar in contact, zoals herinneringen, in gedachten één verleden vormen. Zoals alle golven van de oceaan elkaar informeren. Dat met elkaar in contact staan, ervaren we als licht. Het is vooruitzien, en terugblikken. Het is elektro-magnetisme. Binnen die keten van standpunten die begint bij het standpunt van het elektron en eindigt bij het standpunt van het heelal, bevindt zich ook de mens, met zijn soortgenoten, de dieren en de planten. Wij noemen dat leven, en de rest, de kleinere standpunten, van de atomen bijvoorbeeld, en de grotere van de sterrenstelsels, noemen we dode materie. Maar dan doen we de rest onrecht aan zoals we de rest van de natuur onrecht aandoen, door neer te kijken op dieren en planten. We doen als mens alsof we het middelpunt zijn, nee de kern waar alles om draait. We zijn gewoon een golf, in de golven. Wij zijn nu eenmaal gebonden aan ons standpunt en kunnen ons niet verplaatsen in dat van een atoom- of sterstelsel, niet eenvoudig. Is het een organisme, of zijn het alleen maar vibrerende sterren? Zelfs als het om leven gaat, kennen wij al verschijnselen waarvan we niet weten, wat we er van moeten denken; is het leven, of zijn het gewoon vibrerende moleculen. Waar leven begint of ophoudt, is niet eenvoudig te beantwoorden, is eigenlijk niet te beantwoorden omdat elke grens subjectief is. We weten niet wat waterstof denkt of niet. We kunnen dat niet meten en dan is het wel erg makkelijk om te zeggen dat het gewoon een dood ding is. En het is ook kort zichtig omdat alles wat er is, ook de mens met zijn gedachten, al in potentie aanwezig moest zijn in het waterstofatoom. Anders was er niets geweest. Ook de toekomst lag toen al in aanleg besloten. Ook dit verhaal moet al in potentie aanwezig zijn geweest, in dat allereerste standpunt van het elektron. De mens heeft te weinig eerbied voor dat oude wijze elektron, dat alles weet en alles ook omvat eigenlijk. Je zou kunnen denken dat alleen het standpunt van het hele heelal alles omvat, en dan denk je ook, dat de mens meer omvat dan het elektron. Maar, het heelal en de mens kunnen niet kijken in de kleine kiertjes. Het elektron kan in elk klein kiertje kijken, en tevens ook het heelal en alle tussen liggende standpunten bereiken. Het elektron nam overal aan deel en kan zich daarom alles herinneren. Maar waarom is het elektron dan niet bij zijn standpunt gebleven? Waarom zo moeilijk gedaan, door een wezen als een mens te vormen? Waarom zo moeilijk doen? Het elektron zit er heus niet mee, en is ook altijd bij zijn standpunt dichtbij de oorsprong gebleven, ook in uw lichaam nog steeds. Het elektron vindt het wel leuk, om een wezen als een mens te vormen, heeft er ook in uw lijf wel lol in. Het is de mens die moeilijk doet. En dat komt omdat een wezen als een mens, hoe knap zelfvormend het ook mag lijken, het natuurlijk niet haalt bij de visie van het elektron. Maar aan de andere kant. Dat eigen vormbewustzijn van de mens zou zich ook naar binnen kunnen richten. Het zou kunnen proberen zich op dat standpunt van het elektron te plaatsen, en dan ook nog met zijn allen tegelijk, met zijn gehele vorm dus. Dat is dubbelleuk. Een eindig licht is een beperkt, zichzelf beperkend, standpunt en bevindt zich dus eigenlijk op een oppervlakte, in een grensgebied tussen binnen en buiten, tussen het kern-lichaam en het omringen de veld van licht. Maar wat is een grens, wat is een oppervlakte? Wat is de oppervlakte van de zee? Niet het bovenste laagje water, en ook niet het onderste laagje lucht. De oppervlakte, ligt daar tussen. Een grens ligt tussen materie, maar is zelf geen materie. Een grens of oppervlakte is maar een gedachte, zoals ook de grens tussen Nederland en België alleen maar op papier bestaat. Grenzen zijn dus immaterieel en toch maken ze alles tot iets eigens. Grenzen zijn ook relatief. Een vogel of boom trekt zich niets aan van de grens tussen landen. En een gammastraal van licht, ervaart ook niet de grenzen die wij ervaren. Voor gammalicht is eigenlijk alles één pot neutronen, protonen, elektronen: een pot quarksoep. En voor oneindig licht is alles niets. 14 Wat nu nog volgt, is slechts een aanhangsel, maar ook aanhangsels zijn van belang, soms. Wanneer de werkelijkheid alleen maar licht is, licht dat door zijn eindigheid ruimte en tijd schept, dan zou je de werkelijkheid moeten kunnen beschrijven, in termen van uit sluitend meters en seconden, en getallen. En dat kan ook omdat de maatstaven gram en Coulomb, voor massa en lading, niet meer nodig zijn. En als je dan de gram en de Coulomb schrapt, dan verdwijnen vanzelf ook nog andere maatstaven, als de Joule, de Ampère, de Volt, de Ohm. En uiteindelijk blijkt dan dat slechts de meter en de seconde echt noodzakelijk zijn. Men heeft ooit, willekeurig gekozen, hoeveelheden massa en lading respectievelijk 1 gram en 1 Coulomb genoemd. Uitgangspunt voor de gram werd 1/1000 liter water, terwijl men voor de Coulomb uitging van een bepaalde kracht, op een afstand van 1 meter. Ongeveer een eeuw geleden heeft men het elektron, de kleinste lading, ontdekt. En 1 Coulomb bleek toen een zeer groot aantal elektronen te zijn. Als men dat toen bij het definiëren van de Coulomb al had geweten had men natuurlijk 1 zo'n kleinste lading 1 Coulomb genoemd. Maar dat her-ijken van de maatstaf Coulomb kunnen we natuurlijk alsnog doen. Dan heeft 1 elektron dus voortaan een lading van 1 Coulomb, -1 indien het te veel is, en +1 als het ontbreekt. En dan betekent Coulomb dus gewoon ladingeenheid. Een hoeveelheid lading is dan aantal eenheden, een aantal, altijd een heel getal. Een zelfde verhaal gaat op voor de maatstaf voor massa, de (kilo) gram omdat er ook kleinste ondeelbare eenheden van massa bestaan. Bij de slager bestel je dan voortaan een aantal massa-eenheden in de vorm van spek bijvoorbeeld. Het neutron of het waterstof-atoom zou men als, echte natuurlijke, maatstaf kunnen hanteren. Een extra voordeeltje zou dan zijn dat je overal op alle werelden dezelfde hoeveelheid zou krijgen, wat nu niet het geval is (op de maan is 1 kilogram maar ±1½ ons). Je kan de maatstaven gram en Coulomb dus vervangen door getallen. Dan blijkt dat de natuurkunde gebaseerd is op de lichtsnelheid en 2 fundamentele lengten. Een van beide lengten vermenigvuldigd met de lichtsnelheid, is de constante van Planck, de tweede lengte is gelijk aan de absolute permeabiliteit. De verhouding tussen die 2 lengten, is de fijnstructuurconstante. Verder blijkt dat de Klit zingconstante, een fundamentele hoeveelheid weerstand van ±25815W gelijk is aan de constante van Planck. Overigens heeft de Nederlandse natuurkundige prof. H.B.G. Casimir in 1958 al een pleidooi gehouden voor de afschaffing, op termijn, van beide maatstaven (Journal of Electronics and Control, p. 463) waarin hij zich voorstelde dat kinderen naar de winkel gingen om, bijvoorbeeld, 1000000000000000000000000000 massa-eenheden spek te kopen (±1,66 kg). Voor het gemak kan je zo'n groot getal een naam geven zoals kilo 1000 betekent. En omdat het woord gram vrijkomt, kan je dat woord daarvoor gebruiken. En ook nu betekent het woord gram een aantal en meer niet. 15 Wat is een grens tussen twee landen? Een vel papier, een gedachte en meer ook niet. Vandaar ook dat dergelijke grenzen niet bestaan voor lucht, water, bodem, natuur. Alleen voor de mens bestaan dat soort grenzen, alleen op de kaart maar niet in het gebied. En wat is de grens tussen de zee en de lucht er boven? Die grens is niet het bovenste laagje water, want ligt daar nog boven. Die grens is ook niet het onderste laagje lucht, want ligt daar nog onder. Een grens bevindt zich tussen materie maar is zelf niet materieel, is zelf niet iets. Grenzen zijn ook relatief. Voor de natuur bestaan er geen grenzen tussen landen en voor gammalicht is alles een pot nat, quarksoep. Toch bepalen die grenzen de eigenheid van alle dingen, van water, de lucht er boven, van u, van mij. Grenzen zijn zelf niet iets, maar maken wel alles tot iets. Alles speelt zich ook af in dergelijke immateriële grensgebieden, licht en elektro-magnetisme bijvoorbeeld. Niet iets, maakt dus iets tot iets, alles tot alles. Zoals de eindigheid van licht alles maakt. Voor oneindig licht is er niets. Golven van de zee, spelen ook in die immateriële grens, tussen de zee en de lucht. Als je een steen in een spiegelgladde zee-opper vlakte gooit, ontstaan er ringvormige golfpatronen, die zich over de gehele oppervlakte uitbreiden. Het water, en natuurlijk ook de lucht er boven, gaan dan echter slechts op en neer. Wat zich over de oppervlakte uitbreidt is informatie. En elk deel van de opper vlakte bevat op den duur alle informatie over alle gebeurtenissen uit het verleden van de gehele omgeving. Door studie te maken van dergelijke golfpatronen, zou je er in theorie achter kunnen komen wat er zo allemaal heeft plaatsgevonden in het verleden. Een hologram lijkt veel op zo'n golvende oppervlakte van een zee, waar stenen in zijn gegooid. Onder een microscoop, zie je slechts ringvormige patronen. En als daar licht op valt, treedt een drie dimensionaal beeld aan het licht. Je kan de opname ook in stukken knippen en elk stuk laat dan nog het gehele beeld zien. Zoals ook elk deel van de golvende oppervlakte van een zee informatie bevat over alle gebeurtenissen uit het verleden van de gehele omgeving. Een hologram is een weergave van de golfpatronen van het veld van licht. Blijkbaar bevat elk deel van dat veld van licht informatie over de gehele omgeving. Je zou dus een holografische foto van de gehele kosmos kunnen maken en die foto in stukken kunnen knippen. Dan had je een beeld van de gehele kosmos op zak. Wellicht hebben we een herinnering van het gehele verleden in onze hersenen, onze genen, elektronen? Wat een hologram met name duidelijk maakt, is dat alles met alles verbonden is. Maar ook, dat je een bijna levensecht beeld van elk denkbaar ding kan oproepen, door wat cirkeltjes te tekenen op een stuk papier of een reep chocola. Dat dat beeld niet materieel is, komt omdat het slechts een stilstaande momentopname is terwijl de echte werkelijkheid een film is en ook het gehele verleden omvat. 16 Eerst wil ik in herinnering roepen het onderscheid tussen de twee ruimtelijke begrippen lengte en afstand. Een lengte is objectief, een kwantiteit, terwijl de afstand subjectief en relatief is, een kwaliteit. Afstanden kunnen emotioneel zijn, lengten echter niet. In zijn speciale relativiteitstheorie, gebruikt Einstein die twee begrippen door elkaar alsof ze dezelfde betekenis hebben. Volgens die theorie worden klokken trager en meetlatten korter, onder in vloed van de snelheid van de snelheidsmeter met als gevolg dat de gemeten lichtsnelheid constant kan blijven. Maar wat wordt er dan korter, de lengte of de afstand? De speciale relativiteitstheorie is op zijn minst onnauwkeurig te noemen, wat dat betreft. Ook voor de algemene relativiteitstheorie, over de zwaartekracht, is dat onderscheid tussen de twee begrippen lengte en afstand van belang. Die theorie verving Newton's kijk op de zwaartekracht zij het dat men in de praktijk nog vaak Newton's wet hanteert. Volgens Newton's theorie veroorzaakt elke massa zwaartekracht. De opgewekte zwaartekracht is volgens die theorie afhankelijk van de massa en ook van de afstand. Een probleem in die opvatting is dan hoe de kracht zich door de ruimte verplaatst. Hoe kent de maan de massa en de afstand van de aarde? Einstein kwam met een nieuw concept van zwaartekracht, waarin dat probleem een oplossing vond. In de algemene relativiteits-theorie is een zwaartekrachtveld een vervorming, een kromming, van ruimte zelf. Men kan zich de ruimte voorstellen als een driedimensionaal ruit jespatroon. In de lege ruimte ver van materie lopen de lijnen van dat patroon recht en evenwijdig aan elkaar. In een zwaartekracht veld echter gaan de lijnen elkaar dichter naderen, of zich verder van elkaar verwijderen, volgens de algemene relativiteitstheorie. Het gevolg is dus een kromming van dat patroon, van de ruimte. En de maan volgt dan gewoon die kromming en hoeft dus alleen maar de ruimte, waar hij zich nu bevindt, te lezen en hoeft dus niet meer de afstand tot de aarde te overbruggen. De ruimte van een zwaartekrachtveld is dus gekromd. Echter als we echt lijnen gaan trekken in een zwaartekrachtveld, dan kunnen dat natuurlijk best rechte evenwijdige lijnen zijn. En dan beschikken we over twee verschillende patronen, een gekromd, de ander recht. Dat kunnen we dan verklaren door het verschil tussen de begrippen lengte en afstand in herinnering te roepen. Het rechte patroon is een weergave van de lengte van de ruimte, terwijl het gekromde de afstand weergeeft. Een zwaartekrachtveld is dan een stuk ruimte waar een lengte niet overal eenzelfde afstand is. In het centrum is de afstand van een bepaalde lengte groter dan aan de rand. In het centrum is dus als het ware meer ruimte, meer ruimte voor materie. Ruimte kent dus als het ware een soortelijke dichtheid vergelijk baar met de soortelijke dichtheid van materie. En dat verschil in afstand, wordt dan natuurlijk bepaald door het licht, zoals alles het gevolg is van de eindigheid van het licht. 13375 woorden