Ik geloof in God, een Spirit, een intelligentie, een creatieve intelligentie. En die God heeft ook wel menselijke trekjes, maar heeft natuurlijk geen lichaam, geen persoonlijk lichaam. God huist in alle lichamen, ook in die van dieren, planten en zelfs stenen en dergelijke.
Maar de mens lijkt het meest op God, omdat de mens zich zo'n alles omvattende geest wel kan voor stellen, omdat hij zelf ook iets als een geest lijkt te hebben.
Toch is er een groot verschil tussen die Spirit van God en de menselijke geest. De menselijke geest is eigenlijk niet meer dan een zicht op geest. Wij zijn geen schepper als God, maar slechts ont-dekker, van de technieken en andere mogelijkheden die de natuur biedt.
Volgens het verhaal van Adam en Eva in het paradijs, aten de eerste mensen van de verboden boom der kennis, en leefden ze daarna in zonde en schaamte. Ik denk dat die verboden boom der kennis niet een bepaald soort kennis is, maar de opvatting die we van kennis op zich hebben.
God, of iemand anders, waarschuwt daar volgens mij voor het gevaar van overschatten van ons verstand. In plaats van ons verstand gewoon te zien als een hulpmiddel, een extra zintuig, zijn we onszelf Goddelijke eigenschappen gaan toedichten, alsof we zelf geest zijn, zelf schepper zijn. Die hoogmoed, dat is de zondeval, denk ik.
Zo'n verheven geest schaamt zich dan voor het naakte lichaam, terwijl een natuurlijke geest zich niet schaamt gewoon biologie te zijn.
De Relationele kijk wil eigenlijk weer een beetje terug naar die paradijselijke toestand waarin de mens zich weer gewoon heel nederig deel van de natuur voelt, en meer ook niet. Met zicht op geest maar meer ook niet. Met volop techniek natuurlijk want ook dat is natuur.
Jan Helderman
28-7-2