De Westerse filosofie kampt al 20 eeuwen met een fundamenteel probleem dat alle andere problemen ook overheerst en dat is wat men noemt het lichaam-geest probleem .
Dat dualisme speelt ook de natuurkunde parten, met name de kwantum-natuurkunde. Daar, op dat
diepste niveau van onze werkelijkheid, lijkt dat onderscheid tussen object en subject, ding en
idee, niet te bestaan. Het dualisme bestaat dus blijkbaar alleen maar in onze gedachten.
We hebben in het Westen als het ware een grondhouding waarin we de werkelijkheid op splitsen in
enerzijds een materieel gedeelte en anderzijds het domein van de geest of de ideeën. Die 2
sferen worden dan gezien als geïsoleerd naast elkaar, boven en onder elkaar eigenlijk,
bestaande sferen.
Bij geest en idee denken we dan aan onze eigen geest en onze eigen ideeën, onze wetenschap
bijvoorbeeld en datgene wat we waarheid noemen. Wij zijn de enige wezens met een geest, dat denken
we, en leven dus in een verder geestloze natuur.
Maar als materie en idee, dus de dingen enerzijds en de gedachten die we daarover hebben
anderzijds, gescheiden zijn, hoe kunnen we dan weten dat onze kennis van de dingen waar is? Hoe
komen we dan trouwens aan die kennis? Hoe wordt de kloof tussen materie en idee overbrugd?
Door een kloof te zien tussen lichaam en geest, heeft de mens zich ook geïsoleerd van dieren
en planten, van de rest van de natuur dus. Wij zijn de enige wezens met een geest, dat is wat we
denken.
Daarom ook voelen we ons vaak superieur, verheven boven de rest van de natuur, boven de natuur als
geheel zelfs. Zo ook gaan we om met de natuur, en daarom hebben we nu die veelheid aan
milieuproblemen in een bedreigde en al goeddeels vernietigde natuur.
Er is de natuur daar beneden, en er is de mens levend in zijn verheven geest daar boven, dat is wat we denken, met name ook in de wetenschap der filosofie.
Die dualistische kijk op de werkelijkheid is een nogal onlogische kijk, dat vonden en vinden ook
vele filosofen. Sommige filosofen hebben bijvoorbeeld een materialistische kijk, denken dus dat
materie de bron is van alle bestaan. De sfeer van de geest is dan natuurlijk slechts een resultaat, een afgeleide en niet de oorsprong. Echter als er geen plan ten grondslag ligt aan bijvoorbeeld de vogel of het oog, dan zijn al die dingen en wezens slechts toevalligheden. Vul een doos met neutronen, protonen en elektronen, schud en verhit en koel en meng die deeltjes, en dan ineens kan er een levend wezen uit de doos opspringen, heel toevallig. Dat is de uiteindelijke conclusie van een materialistische kijk, lijkt mij.
Het merendeel van ons gewone mensen gelooft volgens mij dat er een plan aan al die scheppingen van
de natuur ten grondslag ligt, en heeft dus geen materialistische kijk maar een spirituele. Die
spirit of geest hoeft dan niet perse een Godpersoon op een wolk te zijn, maar kan ook zijn een
kunstenaar of wetenschapper, een schepper of minstens een scheppende kracht.
Zo'n spirituele kijk lijkt ook het meest logisch, omdat niet valt te geloven dat al die harmonie en symmetrie die we in de natuur zien, het gevolg kan zijn van alleen maar schudden van een doos met fundamentele deeltjes. Statistisch gezien lijkt dat onmogelijk.
Er moeten bouwplannen aan al die dingen en wezens ten grondslag liggen, zoals er ook bouwplannen
ten grondslag liggen aan de dingen die wij maken. Wij weten dat het onmogelijk is om een auto te
produceren door simpel een doos met onderdelen te schudden.
Misschien kan je dan soms een soort ding zien ontstaan als je geduld en geluk hebt. Maar hoe moet
je dan het afgestemd zijn van dingen op elkaar verklaren, de bloem die precies bij ons zonlicht
past, ons linker oog dat precies bij ons rechter oog past? Hoe kan je dan de harmonie en symmetrie
verklaren die we overal zien?
Ik denk dus dat de meeste mensen spiritueel zijn, gelovend in God of minstens een scheppende
kracht, een Moeder Natuur of een kundig artiest en wetenschapper of minstens de geest van een
wetenschapper als bron van alle bestaan.
Als je niet in zo'n plan gelooft, kun je dan je eigen gedachten nog wel serieus nemen? Jouw
materialistische filosofie is dan ook niet meer dan een toevallig en willekeurig afscheidingsproduct van je hersenen, en dan heb je eigenlijk geen been om op te staan in een
filosofische discussie. Ja, je kan dan natuurlijk zeggen dat jouw materiële brein
noodzakelijkerwijs zo'n materialistische filosofie produceert. Maar ik heb zo'n zelfde brein en
toch een andere kijk. Volgens een consequente materialist moet er dan aan mijn brein iets mankeren
en materialisme lijkt dus ook tot onverdraagzaamheid te leiden.
Maar hoe kunnen dingen tot ontstaan komen uit alleen maar immateriële plannen en ideeën?
We hebben dan eerst onderdelen nodig, protonen en elektronen bijvoorbeeld. Maar ook achter die
protonen en elektronen zien we een plan of idee spelen en we noemen dat natuurkunde.
Dus waar komen de protonen en elektronen vandaan? Dat is de cruciale vraag in een spirituele kijk,
lijkt mij. Wat is materie? Het is alleen maar ruimte, denk ik, ingeperkte ruimte, in beslag genomen door de plannen van de natuur. Zie ook het essay 'Beginnen als basiskracht'.
In de relationele kijk, het enige doel van deze website, wordt dat dualisme om te beginnen op een
andere manier verwoord. De tegenstelling tussen geest en lichaam wordt in die relationele visie een tegenstelling die lijkt op die tussen de bouwtekening van een ding (geest) en het werkelijke ding. En met kennis bedoelen we ook vaak die bouwtekening, de kaart dus die we van het gebied hebben gemaakt, ook als het gaat om muziek en andere kunst.
De vraag 'Hoe komen we aan onze kennis en ideeën?' wordt dan de vraag 'Hoe komen we aan die
kaart?'.
En het antwoord is dan 'Die kaart hebben we gewoon nagetekend, we schrijven gewoon op wat we zien
en meten.'. Zelfs als we een nieuw ding uitvinden, zien we de onderdelen daarvan in de natuur.
Geest huist dan gewoon in de gehele natuur, in de bouwtekeningen van een bloem of dier of mens, en
in de bouwtekeningen van ogen, benen, handen, oren en andere onderdelen, en in de bouwtekeningen
van fundamentele deeltjes en sterrenstelsels.
Daar zien we de wetten van de natuur werkzaam, daar zien we de harmonie in wiskundige verhoudingen, daar meten we pi en andere constanten van de natuur, daar zien we het principe van de pomp werken in het hart, het idee van de camera in ons oog, het idee van het vliegtuig in de vogel, daar zien we ook de kernbom, de lens, de lichtbreking, de elektrische spanning en stroom, de magneet, de lamp, de zender en ontvanger enzovoort.
Onze eigen geest wordt dan gewoon een zien van geest. We zien niet alleen de dingen in de natuur,
maar zien tevens de bouwtekeningen achter die dingen, de natuurkundige wetmatigheid en wiskundige
harmonie erin bijvoorbeeld. En vaak en eigenlijk altijd zien we die bouwtekening in het passen van
vormen bij elkaar, zoals de moer op de bout past, de schoen aan de voet, de man bij de vrouw en het elektron om het proton.
Onze eigen geest wordt dan gewoon een zintuig, een extra zintuig, een meta-zintuig als het ware
waarmee we zien wat achter en tussen de vormen speelt. En zoals ik al schreef, dat zien is niet
moeilijk omdat we het in de vormen van de dingen zien. De bout past in de moer zoals de bloem bij
het licht past en de wortel in de aarde. Dat is altijd het hele idee dat we hebben, gewoon zien dat vormen bij elkaar passen.
Dieren zien ook de vormen van de dingen, de boomstam die van de helling rolt bijvoorbeeld of
diezelfde boomstam drijvend op het water. Dieren zien dan boom en helling of boom en water als
gescheiden zaken. Wij mensen zien ook de relatie tussen boom en helling, het rollen dus, het wiel,
zoals we de boot zien in die drijvende boom, het vliegtuig in de vogel en de schotelantenne in de
bloem enzovoort.
We zien niet alleen de onderdelen maar zien ook de werking van de werkelijkheid en elke werking is
een relateren tussen bij elkaar passende vormen.
We zijn dus eigenlijk geen scheppers van onze wiskunde en andere wetenschap en zelfs niet echt van
de producten die we aan de hand van die bouwtekeningen maken. Die relaties als pi en de snelheid
van het licht huizen en spelen gewoon in de natuur en we hoeven alleen maar te kijken en zien, te
meten en in kaart te brengen als we willen. We zijn hooguit ont-dekkers en ont-wikkelaars,
arrangeurs ook.
Het verschil tussen mens en dier is dan niet meer dan dit: De aap ziet de schoen en de voet als
gescheiden dingen. Wij zien dat de schoen aan de voet past. Dat is het hele verschil, gewoon een
kwestie van zien van relaties tussen vormen.
Waarom zien apen over het hoofd wat toch zo duidelijk zichtbaar is?
In die relaties tussen vormen, zien we de plannen van de natuur. En omdat we die achterliggende
ideeën zien, kunnen we ze ook aanpassen, zodat we onze eigen leefomgeving vorm kunnen geven.
Het gevolg daarvan is ook dat wij mensen vrij zijn, de enige vrije vogels in de natuur.
En terwijl we onze eigen omgeving vorm geven, lijkt het alsof we scheppers zijn. Echter, we hebben
niet de echte bouwstenen van onze machines, bouwwerken en kunst gemaakt, niet de mechanische,
chemische, elektromagnetische en nucleaire mogelijkheden van atomen en moleculen. We zien slechts
die technische mogelijkheden in de relaties in de natuur, en gebruiken dan die creatieve kracht van de natuur in onze eigen herscheppingen. We zijn slechts arrangeurs.
Is er dan nog dat lichaam geest probleem?
We hebben het in ieder geval nu veel algemener gemaakt, een probleem van de gehele natuur in plaats van alleen maar een menselijk lichaam-geest probleem. De werkelijkheid bestaat dan uit dingen en bouwtekeningen van die dingen, en een dergelijk dualistisch beeld is heel goed aanvaardbaar en zelfs logisch.
En de vraag 'Hoe komen we aan kennis?' is nu opgelost. We komen aan onze kennis gewoon door te
kijken, te zien en te meten, te fotograferen en in kaart te brengen. En op die kaart zien we dan
harmonie, symmetrie en wetmatigheid.
In de relationele filosofie zal blijken dat vele andere filosofische problemen nu vanzelf een
oplossing vinden. Verder blijkt deze kijk ook perfect aan te sluiten bij de voor ons Westerlingen
vreemde wereld die natuurkundigen ontdekken als ze stuiten op het kwantum-karakter van de
werkelijkheid. In de relationele kijk is dat geen vreemde wereld.
Het spreekt vanzelf, lijkt mij, dat de mens in deze relationele kijk een stapje terug moet doen,
wat van zijn voetstuk moet stappen. Als geest niet meer exclusief bij ons mensen hoort maar bij de
gehele natuur, en als onze geest eigenlijk gewoon een zintuig is, dan zijn we natuurlijk niet meer
zo verheven boven de natuur als we dachten.
Geest blijft dan iets superieurs maar die superioriteit leeft dan niet meer in de mens, niet
exclusief in elk geval. Het wonder is daar, overal in de natuur.
We zijn dan ook geen evenbeelden meer van God maar kunnen slechts God zien, in de relaties in de
natuur. We zijn geen scheppers meer in de relationele kijk maar hooguit arrangeurs. We zien de
scheppende kracht en maken er gebruik van.
De mens blijft overigens bijzonder in de relationele kijk, het enige wezen op aarde dat de geest
van de natuur kan zien.
Verder wil ik er alvast op wijzen dat de Relationele filosofie en natuurkunde op een als het ware
speelse manier is geschreven. Moeilijke woorden komen er niet in voor en iedereen kan het volgens
mij volgen, zelfs kinderen, omdat elke gedachte door een concreet voorstelbaar voorbeeld uit de
dagelijkse praktijk wordt geïllustreerd, zelfs met tekeningen, kinderlijk eenvoudige
tekeningetjes.
De indruk kan dan ontstaan dat hier toch wel op een wat al te oppervlakkige manier met diepzinnige
filosofische problemen wordt om gesprongen.
Maar die indruk is vals.
In feite worden de filosofische problemen volledig uitgekleed zodat men de echte kern van het
probleem over houdt, en die kern dat is het hele probleem. En omdat eenvoud het kenmerk van het
ware is, dat denkt u ook, lijken die kernproblemen dan vaak doodsimpel te zijn. En zo simpel is ook het leven.
eind 1999 - begin 2000